Beoordeling volgens het competentiemodel van Miller
In de context van het medisch onderwijs maakt Miller gebruik van een piramide om de niveaus te schetsen waarop de bekwaamheid van geneeskundestudenten kan worden beschreven. Onderliggende niveaus vormen steeds het fundament voor de bovenliggende laag.
Knows (het weten: toetsbare kennis)
Het onderste niveau wordt gevormd door de kennis waarover een student moet beschikken om zijn toekomstige taken als osteopaat uit te kunnen voeren. Het kennisniveau kan worden vastgesteld met schriftelijke tentamens.
Knows how (het kunnen: toetsbare vaardigheden)
Op het volgende niveau gaat het erom of de student weet hoe hij die kennis moet gebruiken bij het uitvoeren van zijn probleemoplossende taken. Een osteopaat weet bijvoorbeeld hoe hij een diagnose moet stellen en waar hij dan op moet letten. Ook het niveau knows how is relatief gemakkelijk schriftelijk te tentamineren.
Shows how (het demonstreren: laten zien)
Op dit derde niveau laat de student zien dat hij kan handelen in een gesimuleerde omgeving, onder meer op basis van zijn kennis. Het gaat hier dus om kennen en handelen (cognitie en gedrag). De student weet niet alleen hoe hij een diagnose moet stellen maar toont ook dat hij die kan uitvoeren, bijvoorbeeld op basis van een onderzoek bij een simulatiepatiënt. In het geneeskundeonderwijs worden dergelijke vaardigheden vaak beoordeeld door studenten consulten te laten uitvoeren bij simulatiepatiënten (van der Vleuten & Driessen, 2000). Ook binnen assessmentcenters wordt gebruik gemaakt van simulaties om vaardigheden te beoordelen.
Does (het zijn: zich ontwikkelende persoonlijke kwaliteiten)
Het bovenste niveau in de piramide betreft het zelfstandig handelen in de complexe praktijk van alledag. Daarbij wordt een beroep gedaan op een geïntegreerd geheel van kennis, vaardigheden, houdingen en persoonlijke eigenschappen. Iemand die goed functioneert op het niveau “Does” kan besc
ouwd worden als competent. Competentie is in het Nederlandse hoger onderwijs een veelgebruikt begrip. Over het algemeen wordt ermee verwezen naar het geïntegreerde geheel aan kennis, vaardigheden, (beroeps)houding en eigenschappen dat noodzakelijk is om taken te kunnen vervullen in specifieke realistische contexten. In het uitoefenen van het beroep worden de competenties zichtbaar. Het gaat uiteindelijk om het gedrag dat van de beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.